Onze traditie
De doperse beweging ontstond rond 1524 in Zurich. Een groep radicale volgelingen keerde zich van Zwingli af omdat zijn hervormingen in hun ogen niet ver genoeg gingen. Zij waren het met name over de kinderdoop niet met hem eens. In de Bijbel is niets te vinden over het dopen van kinderen, wel over de gelovigendoop van bekeerde volwassenen. Op 21 januari 1525 vond de eerste volwassendoop plaats. Hierdoor kregen ze de scheldnaam ‘wederdopers’ of ‘anabaptisten’. Ze zagen het Avondmaal, net als Zwingli, als een herinneringsmaal. Daarnaast was het een symbool van de gemeenschap en benadrukte het de band tussen de zusters en broeders. Ze waren van mening dat de overheid het recht niet heeft om zich met kerkelijke zaken te bemoeien. Zij zonderden zich van de ‘wereld’ af, bestudeerden zelf de bijbel en stichtten (geheime) gemeenten waar iedereen vrijwillig, door middel van de gelovigendoop voor volwassenen, lid van kon worden. Dogmatische leerregels wezen zij af. Door zowel katholieken als hervormers werden zij hierom verketterd en vervolgd.
De doperse beweging is een zogenaamde “grass roots reforming movement”, een hervormingsbeweging die op verschillende plaatsen tegelijk en van onderaf, in Europa ontstond. Ook de vervolgingen maakte dat de gelovigen zich over Europa verspreidden.
Onder de dopersen waren ook een aantal zeer radicale stromingen die het Koninkrijk van God met geweld op aarde wilden verwezenlijken. Zo werd onder leiding van Jan van Leiden in Münster het ‘Nieuwe Jeruzalem’ uitgeroepen (1543-1550). Deze korte fase van religieus fanatisme en extremisme gaf de dopersen een slechte naam bij de overheid, met vele vervolgingen tot gevolg.
Het was de ex-pastoor van Witmarsum (Friesland), Menno Simons (1496-1561), die het verwarde doperdom in ons land een nieuw perspectief bood. Hij nam het evangelie zo letterlijk mogelijk, preekte de afzondering van de ‘wereld’: het dragen van wapens en het zweren van eden werd verboden; geloof kwam minder op woorden en rituelen aan dan op daden. Zijn volgelingen werden naar hem mennonieten of mennisten genoemd. Ook de mennisten werden zwaar vervolgd: enkele duizenden volgelingen werden geëxecuteerd, anderen vluchtten vooral naar Polen. Hoewel ook Menno voortdurend op de vlucht was, slaagde hij erin het gemeenteleven te organiseren. Hij is de eerste en de enige (radicale) Nederlands hervormer.
Het doperdom was zeker geen homogene groep, maar er bestond een grote diversiteit aan stromingen waarbinnen regelmatig ook weer scheuringen optraden.
In de 18e eeuw nam de religieuze tolerantie in Nederland toe. Die tolerantie werd aan de ene kant gevoed door het Rationalisme dat de betekenis van het verstand erkende, ook in religieuze aangelegenheden. Aan de andere kant was er ook de invloed van het opnieuw opkomen van een piëtistische stroming, die de nadruk legde op de innerlijke ervaring van het geloof, de ‘bevindelijkheid’. Het accent verschoof daardoor van de inhoud van de leerstukken naar de subjectiviteit van het persoonlijke geloof van de enkeling. Deze stroming kreeg ook in doperse kringen grote invloed. De onderlinge verschillen binnen de gemeente werden hierdoor minder belangrijk. De geslote gemeenschap die de doopsgezinde gemeenten van oorsprong waren veranderde in een open gemeenschap. De meer vooruitstrevende groepen lieten de mijding van de wereld varen en gingen zij zich doopsgezinden noemen. Het meer behoudende deel bleef zich mennisten noemen. Veel leden van deze laatste groep emigreerden later naar Polen en Rusland en nog later naar Noord- en Zuid-Amerika. Zij houden daar ook nu nog vaak aan het oude gedachtegoed vast.
In de 18de eeuw werden veel doopsgezinden voorvechters van de Verlichting met haar ideaal van algemene tolerantie en politieke vrijheid, wat echter een sterk ledenverlies tot gevolg had. In 1811 werd de Algemene Doopsgezinde Sociëteit opgericht en daarmee zette een tweede periode van bloei in. Doopsgezind Nederland ontwikkelde zich verder tot een niet-dogmatische richting met veel aandacht voor praktisch christendom.
Doopsgezind geloof en sociaal bewustzijn uiten zich in de 20ste en 21ste eeuw vaak in praktisch hulpwerk in Zuid Amerika, Afrika en Azië en ook in de eigen omgeving in Nederland. Het rentmeesterschap van de aarde en de strijd tegen de bewapening zijn onderdelen van het werken aan een godsdienstig leven geworden.